Door het relatief droge en warme weer van de afgelopen tijd is het voorjaar op het molenerf heerlijk vroeg van start gegaan. ‘Ons’ zwanenkoppel voert geregeld een balletshow op en is druk doende een van zijn twee nesten te vervolmaken. Boerenzwaluwen zijn sinds 11 april weer onderdeel van het leven rond de molen. Na hun lange reis vanuit warm Afrika zijn ze direct begonnen hun oude nesten in de geitenstal en waterloop te herstellen. Mezen, kwikstaarten, heggemussen en merels zingen geregeld uit volle borst en zijn ook druk met het opmaken van hun nesten.
De fruitbomen bloeien volop, zo ook de muurbloem en het driekleurig viooltje in de moestuin. Langzaam vult de moestuin zich met jonge groenten als raapsteel, rucola, sla, paksoi, chinese kool, koolrabi, broccoli, bloemkool, tuinkers, prei, andijvie, plantuien, vroege aardappelen en jonge planten van doperwten, peulen en rozijnerwten
Het is even goed kijken; op de foto rechts zie je een kneu met haar bek vol geitenharen. Bijzonder is dat het vogeltje, struinend door de geitenwei, alleen de witte haren lijkt te verzamelen voor haar nest op het Prinse-eiland.
Witte vrouwen (witte wieven) vinden hun oorspong in de Germaanse tijd. Omdat de witte vrouwen de gave van waarzegging en toekomstvoorspelling bezaten, genoten deze groot respect bij de stammen. Ze werden ook wel heksen genoemd. Het “witte” heeft eigenlijk geen betrekking op de kleur, maar op wijs (van weten). Uit hun midden werden priesteressen gekozen. Na het overlijden van de vrouwen bleef men deze eren bij de grafheuvels. Daar meende men ook de witte juffers als uit de doden opgestane spoken bij hun graf te zien rondwaren (de mistflarden).
Vooral gedurende de kerstening en de tijd erna werd de bevolking bang gemaakt voor duivels, spoken, heksen, ketters en andere verschijnselen. De witte vrouwen ondergingen een metamorfose. In plaats van wijs werden het kwaadaardige spoken, die je maar beter kon ontwijken. En dat kunnen we de Middeleeuwers ook moeilijk kwalijk nemen. Stel je zich maar eens voor: een donker bos bij helder maanlicht en het lichte ruisen van bladeren of de wind door het gras. De roep van een uil en het verre huilen van een wolf. Daartussen nevelflarden die steeds weer andere vormen aannemen en dreigend hun uitlopers verspreiden. Tussen de bomen en boven velden leken deze mistflarden al gauw op de witte vrouwen die met hun onzichtbare zeisen het gras maaiden (feitelijk het ruisen van de wind), of achter hun spinnenwiel zaten…….
